Santa Maria

De trommels zwijgen nooit. Tess hoort ze ‘s nachts op weg naar het toilet, een laf gedram in de verte. Een kakkerlak schiet weg, ze slaakt een kreet. In de slaapkamer kreunt Jason lichtjes. Gelukkig blijkt hij geen snurker.
De eerste avond keken ze naar de optocht. Mannen in witte kleding verborgen achter slagwerk of glimmende trompetten. Vrouwen in bikini’s, verentooien op hun hoofd, rode aarde dansend om hun benen. Een mengeling van donker Afrika en de lichtheid van Braziliaans temperament. Eén vrouw danste langer voor hen, een uitdagende lach om haar lippen. Ze leek op Tess, had dezelfde lengte, hetzelfde postuur. Hooguit iets gebruinder. Hoe zou het zijn om daar te dansen?
Jason kende dit eiland. Tess had geaarzeld. Ze had deze man nog maar net ontmoet. Was dit het goede moment? Ze moest de puinhopen van haar carrière bijeenrapen, nadenken over een toekomst. Netwerken.
‘Dat kan later,’ zei Jason. ‘Kom met me mee. Eén week, samen.’
Al op het vliegveld, de stevige wind om haar oren, wist ze dat het goed was. Dit eiland was een steenwoestijn, omringd door strand en golven. Bloeiende bougainvilles geurden in de schaduw van de resorts. Jason begreep haar beter dan zij zichzelf.
De eerste dagen bleven ze bij het hotel. ’s Morgens wandelden ze naar de pier waar vissers zeebrasems aan land brachten en vrouwen de ingewanden met snelle halen wegsneden. Eén keer dacht ze de vrouw van de optocht te zien. Een oude man versperde haar de weg, siste onverstaanbare woorden.
Jason zei dat ze het zich verbeeldde.
Gisteren waren ze de zee op geweest. Een middag op een catamaran met zelfgemaakte punch, muziek. Ze danste, wankelde, de kapitein voorkwam dat ze overboord sloeg. De beloofde walvissen lieten zich niet zien.
Terug in bed kan Tess de slaap niet vatten. Morgen is hun laatste dag. Naast haar ligt Jason, zijn mobiel in zijn hand geklemd. Zelfs in zijn slaap. Hij krijgt voortdurend berichtjes.
‘Werk,’ verklaarde hij.
Die laatste dag huren ze een Landrover en rijden naar de rotskust in het Noorden, verder door de kale woestijn, tot een armzalig groepje gebouwen met golfplaten daken de eerste bebouwing van de hoofdstad aankondigt. Daar stopt Jason.
‘Waarom hier?’ vraagt Tess.
Jason antwoordt niet, pakt haar hand en trekt haar mee naar binnen.
Haar ogen moeten wennen aan de schemering. Vier mannen komen overeind, een paar oudere vrouwen kruipen weg in een hoek. Een schurftige hond snuffelt plichtmatig aan haar benen. De mannen begroeten Jason en vormen een kring om haar heen.
‘Wat doen we hier?’
In de schaduw die de kamer binnenstapte herkent Tess de vrouw van het straatfeest. Jason stapt op haar af, omarmt haar en draait zich naar Tess. ‘Jij blijft hier,’ zegt hij. ‘Ik heb jouw papieren nodig voor Fátima.’
Als agressieve tijgerhaaien omcirkelen de woorden haar, tot de betekenis toeslaat. ‘Wacht,’ schreeuwt ze. ‘Dit kun je niet máken.’
‘Niemand zal je missen,’ zegt Jason. ‘Voorlopig.’ Zonder omkijken loopt hij het huis uit, met Fátima in zijn kielzog.