Reis om de Noord

Hij kende de wereld vooral vanaf de achterbank van de auto. De auto van zijn moeder voor de ritjes naar school, haastig, als ze hem afzette op weg naar haar werk. In de vakanties liet ze het rijden aan zijn vader en trokken ze naar Zuid-Frankrijk langs eindeloze graanvelden tot de heuvels in zicht kwamen.
Geleidelijk kwam daar de fiets bij. Eerst wiebelig, naast zijn moeder, naar de wekelijkse gesprekken bij jeugdzorg. Een enkele keer een wat langere tocht over de hei naar de speeltuin. Het laatste jaar fietste hij alleen. Dagelijks trapte Tim zichzelf naar de nieuwe school, drie keer in de week maakte hij de tocht naar de voetbalvelden aan de rand van het stadje. Soms ging hij naar een klasgenoot om huiswerk te maken of projecten voor school voor te bereiden.
De trein is nieuw voor hem. Op zijn Samsung heeft hij de route uitgestippeld, met het geld van zijn folderwijk kocht hij een kaartje. Nu zit hij in een tweedeklas coupé voor het raam. Hij strekt zijn benen, stoot zijn knie tegen het prullenbakje aan de zijkant. Onwillekeurig tasten zijn vingers naar de schakelarmband in zijn broekzak, hij telt de schakels tot hij weer rustig is.
Aan de andere kant van het gangpad zit een ouder echtpaar. Ze hadden even opgekeken toen hij binnenkwam, verschoven iets op de kunstleren bank en verplaatsten hun blik toen weer naar de boeken die ze op schoot hadden.
Tim kijkt op zijn mobieltje. Één uur en achtendertig minuten duurt deze reis. Zijn ouders zijn al vroeg naar hun werk vertrokken, vanmorgen. Zij denken dat hij de dag bij Daan doorbrengt en zijn allang blij dat hij niet weer een hele vakantiedag doelloos bij huis hangt. Hij heeft het zijn moeder horen verzuchten, waarom er geen buitenschoolse opvang meer was voor kinderen op de middelbare school. Alsof hij daar nog heen zou willen. Het zeilkamp, de eerste vakantieweek, was al erg genoeg. Tien jongens met een leiding die vond dat ze sociaal moesten doen. Met elkaar moesten praten, ’s avonds zingen bij het kampvuur. Daar kwam hij er niet onderuit. Thuis blijft hij het liefst op zijn kamer. Als hij kan gamen, of chatten met internetvrienden, is het al goed.
Tot vandaag. Vandaag wordt alles anders.
Hij zoekt haar foto op, kijkt naar het blonde haar dat steil langs haar gezicht valt, de brede wenkbrauwen. Ze heeft een gave huid, de bruine ogen kijken hem haast plagend aan. Deze foto heeft ze speciaal voor hem gemaakt. Fleur heet ze, ze is vijftien. Ouder dan hij is, wereldwijzer ook. Deze afspraak was haar idee.
Hij kijkt op, buiten trekken weilanden voorbij. Elektriciteitsmasten staan als wijdbeense reuzen in het landschap. Voelde hij zich maar zo stevig.
Vanmorgen heeft hij lang voor de spiegel gestaan. Gelukkig hield zijn huid zich rustig en waren er geen puisten te zien. Zijn bovenlip is nog kaal. Anders dan Daan, bij wie al wat donshaartjes te zien zijn. Fleur zei dat ze zijn foto leuk vond, dat hij er ouder uit zag.      Drie weken kent hij haar nu. Ze reageerde op een post die hij had achtergelaten op de website van zijn favoriete hiphopgroep. Verbaasd was hij, het was geen muziek die meisjes aansprak volgens hem. De jongens uit zijn klas vonden het trouwens ook niets, had hij gemerkt.      Zij hield van dezelfde muziek. Zoals ze ook andere groepen leuk vond. Zoals ze hem leuk vond, ontdekte hij, toen ze aan het chatten sloegen. Voor het eerst had hij het gevoel dat iemand hem begreep. Écht begreep.
De eerste keer dat zij een afspraak voorstelde, aarzelde hij. Ergens in zijn achterhoofd hingen de verhalen die zijn moeder vertelde over de gevaren van social media. Pedofielen, die het op jongeren hadden voorzien, of criminelen, die scholieren ronselden voor het rondbrengen van drugs of het witwassen van geld. Alsof hij zo stom zou zijn. Dit was gewoon Fleur.
Twee conducteurs komen de coupé binnen, Tim frummelt met zijn hand in zijn broekzak, vindt eerst de schakelarmband en onderdrukt de neiging te tellen. De conducteur blijft geduldig staan wachten tot hij het kaartje tevoorschijn heeft gehaald. De man scant het kaartje en wenst Tim een goede reis.
Zijn ouders hadden dit nooit goed gevonden. Ze hadden hem willen brengen, alsof hij een kind was. Ze hadden kennis willen maken met de ouders van Fleur, willen uitleggen hoe hij is, waar ze rekening mee moesten houden met hem. Het is maar goed dat ze dit niet weten.
De trein stopt. Hij leest de naam van het station: Assen. Nog twintig minuten van hier. De coupé stroomt vol, een jonge vrouw vraagt of ze tegenover hem mag zitten.
‘Natuurlijk,’ zegt hij. Zijn stem slaat over, hij trekt zijn benen in en tast opnieuw in zijn broekzak.
Zijn mobieltje licht op.  Fleur heeft een berichtje gestuurd, ze wacht hem op het station op. Ze wil hem haar stad laten zien.
Tim haalde diep adem. Hoe zal ze zijn, in het echt?
Eindelijk mindert de trein vaart en rijden ze het eindstation binnen. Hij stapt als laatste uit, de hand in zijn broekzak omklemt de armband. Zo loopt hij het perron af. Hij ziet Fleur voor ze hem in de gaten heeft. Ze staat aan het eind van het perron, druk in gesprek met een ander meisje. Lang is ze, veel langer dan hijzelf, langer ook dan de meisjes uit zijn klas. Haar haar is donkerder dan op de foto, haar kaaklijn strenger. Waarom heeft ze een vriendin meegenomen? Daar had ze niets over gezegd.    Tim vertraagt zijn pas, verschuilt zich achter het oudere echtpaar dat voor hem schuifelt. Op een paar meter afstand van de twee meisjes is een kiosk, hij duikt het winkeltje in en verbergt zijn gezicht achter een tijdschrift dat hij uit het rek trekt. Fleur heeft hem nog steeds niet in de gaten, ze is druk in gesprek met haar vriendin. Hij hoort haar lach, vreemd hoog en schel. De woorden die ze spreekt in een hard en knauwerig dialect, woorden die hij niet verstaat.
Hij kijkt over zijn schouder. De trein staat er nog, klaar voor de terugreis. Tim legt het tijdschrift terug en stapt het perron op, zijn rug naar de meisjes toe gedraaid. Met grote stappen loopt hij naar de intercity. Vertrek over tien minuten, leest hij. Nog geen twee uur, dan is hij weer thuis.