Een warm bed

Janna zit op het kiezelstrandje aan de rand van de rivier. Aan de overkant rijzen hoge bergen op, achter haar, voorbij de camping, ligt een andere bergketen. Jelmer heeft de namen van de toppen genoemd, maar ze is ze allang weer vergeten. Zij heeft niets met Oostenrijk. Alleen het vooruitzicht van een eerste vakantie samen en de onverwachte toestemming van haar ouders hadden haar over de streep getrokken. Even verderop steken twee kinderen hun tenen in de stroom. Ze schreeuwen het uit en springen terug. Janna trekt onwillekeurig haar benen verder naar zich toe en vouwt haar armen om zich heen.
Op de website van de camping had ze een stralende zon gezien, mannen met ontblote bovenlijven en kinderen in zwemkleding. Sinds ze hier zijn, is de temperatuur niet boven de vijftien graden gekomen. Overdag. ’s Nachts kruipt ze dicht tegen Jelmer aan. Het is niet genoeg, de kou heeft zich vastgezet in haar botten en wil niet meer wijken.
Had ze het kunnen weten? De websitefoto’s toonden ook voornamelijk campers en caravans. Zij staan ergens aan het einde van het veld, met een tentje van Jelmers ouders en bij elkaar geleende matjes, slaapzakken en kookgerei.
 Janna pakt een kiezelsteen op en gooit hem van zich af. Met een lompe plons zakt hij direct naar de bodem.
 Ze staart naar haar mobiele telefoon. Geen bericht van Jelmer.
 ‘Het kan laat worden,’ had hij gezegd. ‘Weet je zeker dat je niet mee wil?’
 Janna had haar hoofd geschud en zijn teleurstelling genegeerd. Drie dagen geleden was ze wel mee geweest. Hijgend liep ze achter de groep aan, spoorde een steeds omkijkende Jelmer aan gewoon door te lopen. Halverwege gaf ze het op en wachtte ze tot de eerste afdalers langskwamen. Dat nooit meer, had ze besloten.
‘Jammer,’ vond Jelmer. ‘Juist omdat je je in het dal zo ingesloten voelt, zou je het uitzicht op de top moeten zien.’
Haar mobieltje trilt. Een appje van Marlous, haar zus. Ze opent het bericht en staart naar een strand vol ligbedjes. Marlous zit aan de Costa, de jaarlijkse gezinsvakantie. Zij wel.
Janna hijst zich overeind en loopt terug naar de camping. In de rugzak in de tent vindt ze haar e-reader. Zou dit een goed moment zijn om aan de trilogie van Hillary Mantel te beginnen? Jelmer houdt er niet van als ze hele avonden zit te lezen. Ze kan beter iets bedenken voor het eten, vanavond. Na zo’n tocht zal Jelmer geen zin hebben om in het stadje te eten.
In de campingwinkel koopt ze een pak spaghetti, een pot rode saus en gehakt en champignons. Uien en geraspte kaas liggen er nog.
Ze snijdt uien en champignons, steekt het tweepits brandertje aan en fruit alles aan. Dan is de saus maar vast af. Als alles even geprutteld heeft, draait ze het gas dicht. Ze kan alvast water klaarzetten voor de pasta. De jerrycan is leeg, ze loopt naar de kranen  bij het toiletblok.
Als ze terug loopt, komt de groep wandelaars de camping op. Ze herkent Jelmer direct, ondanks de wollen muts en de zonnebril die het grootste deel van zijn gezicht bedekt. Ze zijn tegelijk bij de tent, hij ploft neer in een van de twee stoeltjes en maakt zijn veters lo‘Het was prachtig op de Fisser Joch. Je hebt echt iets gemist.’ Jelmer schopt zijn schoenen uit. ‘Hebben we nog bier?’
Janna geeft hem een blikje aan. ‘Ik dacht dat we morgen misschien een tochtje met de auto kunnen maken. Wat stadjes bekijken. In Landeck schijnt een leuk museum te zijn.’
Jelmer veegt het schuim van zijn bovenlip. ‘Morgen wil ik even helemaal niets. We kunnen overmorgen wel samen wandelen. Dan gaan we met de kabelbaan naar boven en lopen we terug.’
Janna zwijgt en zet het water voor de pasta op.
Zeven maanden zijn ze nu samen. Jelmer was nieuw op school, hij zat één klas hoger, in het examenjaar. Zij viel meteen voor zijn zachte uitstraling, de donkerbruine ogen waarmee hij haar net iets langer aankeek als ze elkaar passeerden in de gang. Op het kerstgala zoenden ze voor het eerst. Uren hebben ze gepraat, die eerste maanden. Nu lijken ze elkaar niet meer te verstaan.
 De volgende ochtend heeft Janna al broodjes gehaald en thee gezet als Jelmer eindelijk de tent uit kruipt. ‘Wat een heerlijke dag.’ Hij rekt zich uit. ‘Maikel, van die camper even verderop, vroeg of ik vandaag mee ging vissen. Dat vind je toch niet erg?’
Janna slikt. ‘Kunnen we vandaag niet iets samen doen?’
‘Maikel vertrekt morgen.’ Jelmers stem klinkt koud. ‘Is er nog jam?’
Ineens heeft Janna er genoeg van. ‘Kijk zelf maar.’ Jelmers haar hangt in pieken voor zijn ogen, met zijn ongeschoren hoofd ziet hij er niet uit. Als hij even later met Maikel de camping af loopt, schiet ze de tent in. Tranen prikken achter haar ogen, maar haar besluit staat vast. In Jelmers aanwezigheid is ze nog slechts een schim van wie ze is, wie ze wil zijn. Ze pakt kleding en toiletspullen in haar rugzak, begint aan een briefje voor Jelmer maar verscheurt het weer. Ze stuurt hem later wel een appje. Nu wil ze naar huis.
Met de rugzak op haar schouders loopt ze de camping af. Het is niet ver naar het station. Als ze de brug over is en de weg naar het station wil inslaan, stopt er een rode Peugeot naast haar. Een vrouw van een jaar of veertig steekt haar hoofd uit het raam. ‘Jij stond toch ook op de camping? Waar ga je heen?’
Janna haalt haar schouders op. ‘Gewoon.’ Ineens bedenkt ze dat ze niet terug naar huis hóeft te gaan. Ze heeft nog anderhalve week vakantie. ‘Het maakt niet uit.’
De vrouw lacht. ‘Stap in. Ik geef je een lift naar Padua, in Italië’.
Janna aarzelt niet. Ze is nog nooit in Italië geweest. Ze gooit haar rugzak op de achterbank en stapt naast de vrouw.
‘Ik ben Eva,’ zegt de vrouw. Tijdens de rit praat ze honderduit. Ze vertelt over haar mislukte huwelijk en de vrijheid die ze daarna terugkreeg. Tijdens een tankstop laat ze Janna foto’s zien van haar schilderijen. Prachtige, abstracte beelden in felle kleuren. Ze is onderweg naar een galerie in Padua, die haar werk zal exposeren. In Oostenrijk had ze haar ouders bezocht.  ‘Twee dagen was lang genoeg,’ bromt ze.
Uren later wisselen ze adressen uit en nemen ze afscheid bij het busstation in Padua. ‘Ik zou naar de kust gaan,’ had Eva haar aangeraden. ‘Chioggia is prachtig. Een soort Venetië, maar dan in het klein.’
In de bus vindt Janna eindelijk de rust om het appje aan Jelmer te sturen. Een simpele tekst: ik ben naar een warmere plek. Het is nog vroeg in de middag, hij zal haar nog niet gemist hebben. Via haar telefoon vindt ze een B&B in Chioggia. Een klein uur later staat ze opnieuw bij een busstation. Ze zoekt de route naar haar logeeradres op haar telefoon en loopt door smalle stegen met verweerde huizen. Hoge balkons zijn verfraaid met bloembakken vol roze en witte geraniums. Voor een boogbrug blijft ze ademloos staan. Ponte Vigo, leest ze. Die moet oud zijn. Halverwege de brug  leunt ze over het stenen muurtje. Het licht van de zon schittert in het water, aan het einde van het kanaal moet de zee liggen. De foto die ze maakt doet geen recht aan het beeld. Dit zou je moeten schilderen, denkt ze. Een gondel verschijnt onder de brug, de man kijkt omhoog en zwaait naar haar. Snel draait ze weg, de wind waait het haar in haar gezicht.
Op haar logeeradres zet ze haar rugzak op haar kamer. Ze wil naar buiten, naar het strand. Daar vindt ze een terrasje. Met een Pinot Grigio kijkt ze om zich heen. De avondzon zakt langzaam in zee. Een weidse watervlakte, alles ligt open. En vannacht… vannacht slaapt ze eindelijk in een warm bed.